De Colombo Tragedie
Levens van drie jonge bekwame oorlogsvliegers voorgoed verwoest
Juridische kanttekeningen m.b.t. het door de Zeekrijgsraad aangevoerde 'wettelijk en overtuigende bewijs'


Na het 16 volle zittingsdagen durende proces tegen de 2e lt.-vlieger William Burck en de slechts 3 uur durende zitting tegen de beide sgt.-vliegers Henri Kelder en Eric de Lyon, achtte de President van de Zeekrijgsraad het onderzoek tegen de 3 piloten afgerond en kwam tot een uitspraak:

  • respectievelijk levenslang voor de 2e lt.-vlieger W. Burck (10/8/1943 vonnis, 10/9/1943 fiat executie door vice-Admiraal Helfrich),
  • en 20 jaar voor de sgt.-vlieger H. Kelder en E. de Lyon (resp. 10/8/1943 en 24/09/1943 vonnis, 17/10/1943 en 10/10/1943 en fiat executie door vice-Admiraal Helfrich)

 Hiermee de vordering van de Fiscaal (de doodstraf en levenslang) afwijzend. In dit proces voor de Zeekrijgsraad was toen geen hoger beroep meer mogelijk.

Het bewijs van 'poging tot desertie, hoogverraad en hulp aan de vijand', achtte de President op grond van de schriftelijk ondertekende verklaringen in voldoende mate aanwezig als het 'wettelijke en overtuigende geleverde bewijs', en liet door de griffier de verklaringen omschrijven 'als ten processe gehoord'.


De visie van de raadsman van de 2e lt. W. Burck, Jhr. mr. S.J. van Tuyll van Serooskerken, jaren later in een interview met de auteur J.C. Bijkerk:

‘Het viel niet mee, in een zo belangrijk proces op te treden voor een Krijgsraad, waarvan geen der leden jurist was, en hen te overtuigen van een uitgebrachte dagvaardiging, die niet door de beugel kon en de 'misdadige' plannen, die door de sergeant-majoor/monteur A.A. Scholte waren aangescherpt, om de schijn van waarschijnlijkheid en geloofwaardigheid te creëren, te ontzenuwen als 'een gebezigde grootspraak' als gevolg van dagelijkse dronkenmanspraat, die nota bene in het openbaar plaatsvond, in aanwezigheid van Australische en Engelse officieren en manschappen. Het proces als een 'ernstige rechterlijke dwaling' te beschouwen en 'ontslag van rechts-vervolging' had dienen te geschieden.’

De raadsman van de sgt.-vlieger E. de Lyon, de Officier van Administratie 2e klasse B.J. Asbeek Brusse, stelde zelfs: ‘dat de sgt.-majoor/monteur A.A. Scholte schuldig diende te worden bevonden aan provocatie, en dat de Majoor Spoor op een hoogst onsmakelijke wijze het gehele proces heeft willen versnellen, en dat beiden als 'de uitlokkers' kunnen worden beschouwd.’

En de raadsman van de sgt.-vlieger H. Kelder, de Reserve-Officier van Administratie 2e klasse KM. S.D.D.J. Gouda, noemde de sgt.-majoor/monteur A. Scholte: ‘het Judas element’.

Alhoewel in de documentatie van J.C. Bijkerk genaamd 'De Colombo Tragedie' uitvoerig de procesgang werd beschreven (blz. 113-130) alsmede op de website colombotragedie.nl onder rubriek ‘de procesvoering’ bij ‘Proces contra de 2e luitenant-vlieger W.J. Burck’, zijn wij van mening, voor de duidelijkheid en beeldvorming van het destijdse proces, in deze rubriek het ook volgens ons op diverse gronden ontbreken van het 'wettelijk en overtuigend geleverde bewijs' in resumé op te sommen.


(a) Het vooronderzoek

* Het zonder instemming van de auditeur-militair van de KNIL-Krijgsraad in Melbourne (er was toen nog geen sprake van het instellen van een Zeekrijgsraad) zelf een onderzoek verrichten in het privé-etablissement van de 2e lt.-vlieger W. Burck en het onder zich nemen van bescheiden en die vervolgens aan te merken als 'bewijsstukken'.

Om een toegang mogelijk te maken en zich van de afwezigheid van Burck te overtuigen, hem in een drukkende psychische toestand, een vliegopdracht naar Melbourne te geven.

  • Zonder zich te hebben overtuigd van enige bekwaamheid c.q. expertise, de sgt.-majoor/monteur A.A. Scholte (agent-informant provocateur) een vrije opdracht geven tot in te dringen in de persoonsprivacy van de 3 squadron-piloten en hem de belofte te doen, in het welslagen van zijn opdracht (provocatie) na de oorlog een goede baan op het Ministerie van Oorlog in het vooruitzicht te stellen.
    Hiermede de grenzen van ethiek en beroepseer van een Officier ten opzichte van een mindere schendend en het tot een strafbare gedraging (ambtsmisdrijf) maken (het doen van een belofte voor een dienstverlening).
  • Het zelf een afluister-methotiek bedenken (een gat in de muur boren) om zo gesprekken tussen de sgt.-majoor/monteur A.A. Scholte en de 3 piloten op te vangen, en wel op de door Scholte aangestuurde momenten, als hij 'een escape' ter sprake bracht en onder drankaanvoer enthousiasmeerde.
  • Na de arrestatie van de 3 squadron-piloten op het politiebureau in Melbourne, onder misleiding een door hem op schrift gestelde verklaring doen ondertekenen. Een verklaring die ten processe als een bekentenis zou gelden.
  • Het afwijzen van elke vorm van Rechtsbijstand tot enkele weken voorafgaand aan het proces op Colombo. 

 
(b) Het proces

 Hieraan werd o.i. zoals wij uit de (proces copie-stukken (archief dossiers) herleidden, geen regie zitting aan voorafgegaan. Was er o.i. ook geen sprake was van eventuele accuut dreigende 'oorlogsomstandigheden' op Ceylon, die dit zouden verhinderen.

Dit menen wij te mogen baseren op de duur van de zitting (16 dagen en 3 uur !) en de direct al vertraging (uitstel) op de 1e zittingsdag (direct na de opening). Dit gebeurde op verzoek van de raadsman van de 2e Luitenant-vlieger William Burck (mr. Jhr. Baron S.J. van Tuyll Serooskerken) die zich bezwaarde over ter zitting door de Fiscaal voorlezen dagvaardiging relaterende de strafbare feiten

De dagvaardiging bestond nl. uit een aanschakeling van wetsartikelen, gekoppeld aan 'eigen' teksten. De President van de Zeekrijgsraad stemde met dit verzoek in, hetgeen direct al een vertraging van dit zo beladen proces zou betekenen.

Geen verhoor in persoon en confrontatie ter zitting van:

  • Majoor S.H. Spoor;
  • Opper Officieren van het Stafbureau (Hoofdkwartier) in Melbourne (Nederlandse Legerleiding);
  • Getuigen-deskundigen;
  • Majoor B.J. Fiedeldij, Commandant van de vliegbasis Acherfield (18e Sqn.);
  • Officieren en diverse manschappen van die basis ;
  • De Officier van Gezondheid (terzake nalaten van periodieke keuringen en de medisch/psychische toestand van de piloten);
  • De 'informant', de sgt.-majoor/monteur A.A. Scholte.

Het doen aanmerken van 'dronkenmanspraat' als het bewijs, dat er daadwerkelijk een plan zou zijn.

Alhoewel geen onderdeel van het proces, maar in aanloop daarvan, mag naar onze mening het ook tot de verantwoordelijkheid van de Zeekrijgsraad worden gerekend:

  • Het in ernstige mate overschrijden van de 'gedragscode' voor de onder militair arrest gestelde 2e Luitenant-vlieger William Burck door hem ten faveure van een party van autoriteiten en civiele genodigden uit Colombo aan boord van de 'Plancius' te laten optreden als trompettist. Dit terwijl de Fiscaal, zoals uit de copie processtukken zou blijken, hem ten processe als 'Staatsgevaarlijk' zou kwalificeren en mede op die gronden de doodstraf zou vorderen. De toen reeds vaststaande 'overtuiging' van de Fiscaal resulteerde niet in een 'verzet en ingrijpen' tegen dit optreden.
  • Het enkele weken voor het proces de toegewezen raadsman uit te nodigen op het Stafbureau in Colombo om in geval van een executie de wijze waarop dit zou worden uitgevoerd te bespreken met deze raadsman. Deze weigerde pertinent hierop in te gaan.

In deze beschouwing, willen wij de visie van de auteur, de lt.kol. KLU b.d. O.G. Ward zoals hij die stelde in zijn standaardwerk de 'Militaire Luchtvaart van het KNIL in de jaren 1942-1945 onderschrijven.

Gelet op de diepe misstanden (gedragingen) in de beginfase van de oprichting van het 18e Squadron NEI op de basis Acherfield (Canberra-Australië) kan gesteld worden, dat door de directe leiding en die aangestuurd uit het hoofdkwartier in Melbourne, tijdig een disciplinair optreden binnen het squadron in a l l e rangen tot het zo noodzakelijk 'law en order' had kunnen leiden.

Het hierin nadrukkelijk verzaken, moet dan ook gezien worden als een oorzakelijk verband met de gevolgen (een aaneenschakeling van incidenten, zoals door de auteur O.G. Ward uitvoerig beschreven).

Zie ook de schriftelijk ondertekende verklaring van de commandant, de officieren en manschappen van het voormalige18de Sqn. (NEI) waarin een algehele rehabilitatie werd verzocht.

 

 









'Een proces dat nooit had mogen plaatsvinden'

Uitspraak van mr. S. J. baron van Tuyll van Serooskerken, de raadsman van de 'hoofdverdachte' de 2de lt. William J.Burck, welke hij in 1981 in een interview met de auteur van het boek 'De Colombo Tragedie' J.C. Bijkerk herhaalde en accentueerde door het 'Plancius proces' te omschrijven als een 'rechterlijke dwaling'.

Mr. S. J. baron van Tuyll van Serooskerken was gepensioneerd oud Secretaris-Generaal Ministerie BUZA, lid van de Raad van State, Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw en Groot Officier in de Orde van Oranje Nassau.